51. Het dierenrijk

Grotere dieren op aarde

Een uitbreiding van de studie naar de zichtbaarheid van alle grotere dieren houdt in, dat opnieuw twee veleenpunten moeten worden gevonden in een open periode. Als twee punten (zichtbaarheidsmomenten) in een quadralektische communicatie bekend zijn, kan de gehele communicatiecyclus worden opgebouwd.

Over het begin van de (zichtbare) zichtbaarheid in het dierenrijk bestaan in de historisch-geologische literatuur verschillende meningen. De huidige opvatting gaat ervan uit dat de eerste overblijfselen van grotere dieren, die met het blote oog zijn  waar te nemen, voorkomen in gesteenten, die maximaal 530 miljoen jaar oud zijn. In oudere rotsen zijn wel sporen van eencelligen en lagere dieren – zoals Stromatolieten – gevonden, maar hun aanwezigheid is van een andere zichtbaarheidsorde dan de ‘grotere dieren’ sensu stricto, die zich relatief plotseling in de aardgeschiedenis voordoen.

Het oudste tijdperk, waarin de fossielen van ‘grotere dieren’ zijn afgezet, wordt het Cambrium genoemd, naar de landstreek Cumbria (het Lake-district) in Engeland. Wetenschappelijk gezien (zoals besloten door de International Subcommision on Cambrian Stratigraphy (I.U.G.S.) treden de eerste macroscopische faunas op aan het eind van de Siberische Tommotian Fase, waarbij rifgroei op grote schaal plaatsvond (Tommotian-Atdabanian radiations, 530 – 525 mya). De bekende Burgess Shale fauna uit British Columbia, waarin een collectie bizarre dieren werd gevonden (in 1909), is nu rond 520 miljoen jaar geleden gedateerd.

malign lake

Spirit Island in Maligne Lake bij Jasper is niet ver verwijderd van de Burgess Pass in Yoho National Park, British Columbia (Canada) – Foto: Marten Kuilman (juli 2005).

Andere publicaties, waaronder GOULD (1989), geven 570 miljoen jaar als ouderdom: ‘The Cambrian explosion marks the advent (at least into direct evidence) of virtually all major groups of modern animals – and all within the minuscule span, geologically speaking, of a few million years.’  Gangbaar in de literatuur is ook een ouderdom van 590 miljoen jaar, die uit de rubidium-strontium datering werd afgeleid. Verschillen van 40 – 60 miljoen jaar zijn uiteraard significant (10% van het totaal), maar doen aan het principe van de quadralektische benadering niets af.

Als het tweede zichtbaarheidspunt kan het begin van de aarde in het zonnestelsel – ongeveer 4600 miljoen geleden – worden genomen. Dit absolute en onzichtbare begin van de aarde wordt als het begin van de veleencyclus genomen.

Met deze twee punten, te weten het begin veleencyclus: 4600 miljoen jaar en de eerste zichtbaarheid (EZ) 530 miljoen jaar geleden, ligt de veleencyclus van de zichtbaarheid van het (grotere) leven op aarde vast en kan de CF-grafiek worden geconstrueerd (fig. 205).

Grotere dieren

Fig. 205 – De CF-grafiek voor de zichtbaarheid van de ‘grotere dieren’ in relatie met de aarde waarop zij leven. De eerste zichtbaarheid (EZ) van de grotere dieren is 530 miljoen jaar geleden gelegd. Het begin van de aarde wordt gedateerd op 4600 miljoen jaar voor het heden.

Uit de CF-grafiek kan worden afgeleid, dat de totale veleenlengte (V) voor de ‘grotere dieren’ (LVA = large visible animals) 13024 miljoen jaar bedraagt. Hieruit volgt een lengte van 814 miljoen jaar voor een individueel lijnstuk (AB, 1/16.V = basic unit BU) van de CF-grafiek.

LVA

Ook de afgelopen periode van 530 miljoen jaar, waarop de biologische evolutie is gebaseerd, verbleekt op het totaal van 7616 miljoen jaar, waarin de grotere dieren nog zullen voorkomen. Een immense evolutie staat ons in feite nog te wachten, terwijl de mens nu reeds denkt op de hoogste trede van de ontwikkeling te staan. In de geologische tijdskolom opent zich de werkelijke draagwijdte en implicatie van de nieuwe, quadralektische zienswijze.

De kosmische catastrofe-theorie van ALVAREZ et al., 1980 (CHAPMAN & MORRISON, 1989; ALVAREZ & ASARO, 1990) speelt zich af op een gebied, waar de CF-waarden onveranderd blijven (CF = 11). In die zin zijn de ‘rampen’, zoals die onder andere door RAUP & SEPKOSKI (1982; 1984) worden beschreven, van ondergeschikt belang in de geschiedenis van de dierenwereld.

Ditzelfde geldt, in meerdere mate, voor de uitstervingscyclus van 26 miljoen jaar, die dezelfde auteurs later uit hun studiemateriaal naar voren halen. De ‘cycli’ zijn, in quadralektisch perspectief, niet meer dan een achtergrondruis, die van dezelfde orde is als de aanwezigheid van de mens-zelf (22 miljoen jaar, zie het volgende hoofdstuk).

eoceen2

Armageddon in het Eoceen – Muurschildering in het John Day Fossil Beds National Monument Visitors Center (Oregon). Foto: Marten Kuilman (augustus 2010).

Over 284 miljoen jaar zal het Toenaderingspunt (TP) worden bereikt, waarbij de CF-waarden voor het eerst onder de waarde 11 dalen. De Eerste Grote Toenadering (EGT) vindt plaats over 1098 miljoen jaar (zie fig. 205). Op dat moment wordt, voor het eerst, het volle potentieel van de communicatie duidelijk.

Als toch van crisis of catastrofe gesproken moet worden in de aardgeschiedenis, dan komt de Eerste Zichtbaarheidscrisis (op de CF-grafiek) daarvoor het meest in aanmerking. Dit moment (EZC) zal nog 2726 miljoen jaar op zich laten wachten. De catastrofe, die dan in het dierenrijk optreedt, hoeft geen kosmische connecties te hebben, maar komt ‘van binnen uit’: het leven wordt zich voor het eerst de beperkingen van de eigen aanwezigheid bewust. In deze realisatie leert het leven, als een specifieke toestand in het universum, haar plaats kennen.

Een verdere ontwikkeling brengt het leven zo’n 3,5 miljard jaar naar het Pivotale Punt (in het midden van het Derde Kwadrant). Op dit punt vindt de omslag plaats van de vitaliteit in het zichtbare zichtbaarheidsgebied. Dit houdt een vorm van vereenvoudiging in, waarbij de nadruk wordt gelegd op duidelijkheid en funktionaliteit.

De ‘echte’ kosmische rampspoeden met betrekking tot het dan aanwezige leven, treden op over 4354 miljoen jaar. Dan zal er ‘van buitenaf’ een aanslag op het leven worden gedaan en kan gedacht worden aan kosmische rampen, waarbij vreemde hemellichamen het leven op aarde bedreigen en voor een gedeelte onmogelijk maken.

Ook deze crisis wordt echter overleefd en het leven van de ‘grotere dieren’ maakt zich op voor de Tweede Grote Toenadering (TGT), 5,9 miljard jaar vanaf heden. Hierin neemt het dierlijke leven haar meest rijke en doorleefde vorm aan.

De gedachte, dat dit leven kwaliteiten heeft, die de kennisrijkdom van de huidige mens verre overtreffen, heeft science fiction-achtige afmetingen. Vanuit de huidige plaatsbepaling is een dergelijke conclusie echter onontkoombaar. Om welke diersoort – die waarschijnlijk nog gevormd moet worden – het dan gaat, zullen wij nooit weten. Wel is bekend, dat de zichtbaarheid van het leven van de ‘grotere dieren’ over 7616 miljoen jaar is afgelopen en dat de aarde weer ‘woest en ledig’ zal zijn. De definitieve onzichtbaarheid van de aarde wordt over 8,7 miljard jaar verwacht.

Deze nieuwe vorm van (quadralektische) geschiedschrijving zal nog vele nuances moeten krijgen, maar biedt wel een strucuur, waarin de historicus te werk kan gaan. De methode lijkt misschien op een bizarre kijk op de toekomst, maar wil dat niet zijn. Integendeel, de quadralektische benadering is zich welbewust van de subjectieve elementen, die aan de beschrijving ten grondslag liggen, maar gaat deze niet uit de weg. Zolang de moderne wetenschapper aangeeft waar de grenzen van de zichtbaarheid liggen, kan ieder toekomst onder ogen worden gezien.

ALVAREZ, L.W., ALVAREZ, W., ASARO, F. & MICHEL, H. (1980). Extraterrestrial Cause for the Cretaceous-Tertiary Extinction. Science, Vol. 208, No. 4448, pp. 1095 – 1108. Juni 1980.

ALVAREZ, W. & ASARO, F. (1990). An Extraterrestrial Impact. Accumulating evidence suggests an astroid or comet caused the Cretaceous extinction. Scientific American, Vol. 263, No. 4, pp. 44 – 52. Oktober 1990.

CHAPMAN, C.R. & MORRISON, D. (1989). Cosmic Catastrophes. Plenum Press, New York.

GOULD, Stephen J. (1987). Time’s Arrow, Time’s Cycle. Myth and Metaphor in the Discovery of Geological Time. Harvard University Press, Cambridge, Mass. ISBN 10 0674891996

RAUP, David M. & SEPKOSKI, J. John Jr. (1982). Mass Extinctions in the Marine Fossil Record. Science, Vol. 215, pp. 1501. 19 March 1982.

– (1984). Periodicity of extinctions in the geological past. Pp. 801 – 805 in: Proc. Natl. Acad. Sci. USA. February 1984. Evolution.

Plaats een reactie